Woonschepen blijven geluidsgevoelig

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft advies uitgebracht over het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit geluidhinder en het Activiteitenbesluit milieubeheer. De wijzigingen hebben betrekking op de toelaatbare geluidsbelasting van woonschepen bij gezoneerde industrieterreinen en inrichtingen.

Vanaf 2012 zijn woonschepen geluidsgevoelig. Bij de locatiekeuze van woonschepen heeft geluidsbelasting nauwelijks een rol gespeeld. Veel schepen liggen dicht bij bedrijven en de industrieterreinen hebben een hoge geluidsbelasting. De geluidsnormen zijn echter van toepassing. Als die normen overschreden worden, dan moeten maatregelen genomen worden. In de praktijk blijkt dat het treffen van adequate geluidsvoorzieningen op aanzienlijke problemen stuit en dat het vaak niet mogelijk is.

Om de problemen over het treffen van geluidsmaatregelen op te lossen, worden in het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit geluidhinder en het Activiteitenbesluit milieubeheer twee aanpassingen voorgesteld.

  • Een overgangstermijn voor het treffen van maatregelen (op dit moment tot 1 juli 2015) wordt verlengd tot het nog onbepaalde moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet (waarschijnlijk medio 2018). Het gaat om de ligplaatsen van woonschepen binnen gezoneerde industrieterreinen. Het streven is dan aansluiting te zoeken bij de (ruimere) geluidsnormering voor woonschepen in de nabijheid van rijkswegen.
  • De geluidsnormen voor de ligplaatsen van woonschepen nabij individuele inrichtingen die voor 1 juli 2012 zijn bestemd of aangewezen worden verhoogd.

De Afdeling heeft twijfels over de kwalificatie van de woonscheppen als geluidsgevoelige bestemmingen. Het is allang bekend dat het treffen van geluidsmaatregelen bij woonschepen problematisch is. Daarom was de overgangstermijn tot 1 juli 2015 nodig. Als het treffen van geluidswerende maatregelen en gevelisolatie in het geheel niet mogelijk blijkt, is de kwalificatie van woonschepen als geluidsgevoelige objecten niet realistisch. Dit heeft tot gevolg dat men de strenge geluidsnormen moet loslaten.

De minister vindt dat de problemen met het treffen van maatregelen niet van dien aard zijn, dat de kwalificatie van geluidsgevoeligheid moet worden ingetrokken. De verwachting is dat soepelere normen realistisch zijn. Er is daarom geen aanleiding om de kwalificatie geluidsgevoeligheid voor de ligplaatsen van woonschepen in te trekken.

Door de geluidsnormen te verhogen sluit men aan bij de normering die geldt voor geluidsgevoelige objecten op industrieterreinen. In de toelichting wordt geconstateerd dat de betreffende ligplaatsen meestal al langere tijd bestaan en dat deze woonsituaties doorgaans niet hebben geleid tot veel klachten of knelpunten. Om die reden acht de regering een hogere geluidsbelasting bij deze woonschepen, vanuit het oogpunt van milieubescherming, verdedigbaar. De mogelijkheid om de problemen met de geluidsnormen voor de woonschepen op lokaal niveau op te lossen wordt in het ontwerp niet meegenomen. Terwijl, volgens de Afdeling de aanscherping van de norm in het individuele geval – gelet op het algemeen belang van de bescherming van het milieu – het de voorkeur verdient boven de generieke aanpassing van de geluidsnormering, zolang er geen sprake is van een onevenredige administratieve of bestuurlijke lastendruk. Met andere woorden; lokaal beoordelen, maar geen harde normen voor alle relevante ligplaatsen. In de reactie van de minister is aangegeven dat niet kan worden uitgesloten dat een iets minder vergaande versoepeling van de geluidsnorm voldoende is. Maar het nadeel daarvan is dat dit het normenhuis ten aanzien van geluid verder compliceert. In het kader van de Omgevingswet is het streven juist om dit normenhuis verder te harmoniseren. De gemeente kan nog steeds door maatwerkvoorschriften, daar waar mogelijk, lagere waarden voorschrijven.

Conclusie: woonschepen blijven geluidsgevoelig. Wel een langere overgangstermijn en iets minder strenge geluidsnormen. Is dat genoeg?

Lees hier de volledige tekst van het advies van de Afdeling advisering en het rapport van de minister.