Op 1 juli 2012 is de Wet milieubeheer ( de invoering van geluidproductieplafonds) van kracht geworden. Voor hoofdwegen en hoofdspoorwegen zijn geluidproductieplafonds (referentiepunten langs de (spoor)wegen) vastgesteld. Wegbeheerders (Rijkswaterstaat en ProRail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen. Ze moeten ook jaarlijks over het naleven van geluidproductieplafonds rapporteren.
De aanpassing van de wetgeving heeft ook directe gevolgen voor bestemmingsplannen en bouwplannen langs de hoofdwegen en hoofdspoorwegen.
Effect geluidproductieplafonds op bestemmingsplannen en bouwplannen
De hoogte van geluidproductieplafonds wordt bepaald door de geluidsniveaus van het basisjaar 2008 (gemiddeld van jaren 2006, 2007 en 2008 voor spoorwegen) verhogen met 1.5 dB extra geluidsruimte. De geluidproductieplafonds zijn bepaald op referentiepunten lang (spoor)wegen: gelegen om de 100 meter, vijf meter van de weg en op 4 meter hoogte.
De geluidproductieplafonds bepalen de maximale uitstoot van geluid van elk stuk rijksweg of spoorweg. Geluidsbelastingen bij woningen spelen daarentegen alleen op bepaalde specifieke momenten een rol. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een besluit tot wijziging van geluidproductieplafonds of bij het vaststellen van een saneringsplan. Bij wijzigingen van geluidproductieplafonds en bij saneringsplannen wordt de geluidsbelasting bij geluidsgevoelige bestemmingen wel beoordeeld en getoetst aan de regels en normen van Swung-1.
Niet alle bestemmingen worden beschermd tegen geluid. Het gaat om geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen), andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouw, ziekenhuis, verzorgingstehuis, psychiatrische inrichting, kinderdagverblijf) of geluidsgevoelige terreinen (standplaats woonwagens en ligplaats voor woonboten). Poliklinieken, medische centra, terreinen rond gezondheidszorggebouwen of asielzoekerscentra zijn niet geluidsgevoelig. Kinderdagverblijven en in gemeentelijke verordening aangewezen ligplaatsen voor woonboten, hoeven tot 1 juli 2015 niet als geluidsgevoelig beoordeeld te worden (Activiteitenbesluit).
Gevolgen Wet geluidhinder op bouwplannen
Bij het bouwen langs hoofdwegen en hoofdspoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing. De akoestische beoordeling, geluidgrenswaarden en procedurele verplichtingen (inclusief hogere waardenbesluit) veranderen niet en moeten plaatsvinden op basis van de Wgh. Swung-wetgeving en deze brengen dus geen verandering in de toelaatbare geluidsbelasting van nieuw te bouwen geluidsgevoelige objecten. Bij de berekening van de geluidbelasting vanwege het Rijksinfra moet wel gebruikgemaakt worden van de (bron)gegevens uit het geluidsregister.
Voor bouwplannen blijft toetsing van geluidsniveaus bij geluidsgevoelige bestemmingen van toepassing. Het aandachtsgebied kan echter anders zijn. In het nieuw systeem heeft men te maken met de volgende situaties:
- Wegen:
- Hoofdwegen met geluidsproductieplafonds (wegen op een geluidplafondkaart)
- Andere wegen
- Spoorwegen:
- Hoofdspoorwegen met geluidproductieplafonds (wegen op een geluidplafondkaart)
- Spoorwegen met een Bgh-zone
- Spoorwegen met weg-zone
Voor de hoofdwegen (aangewezen op geluidplafondkaart) en andere wegen (staan niet op geluidplafondkaart) geldt de breedte van de zone zoals vastgesteld in Artikel 74 Wet geluidhinder:
- In stedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 200 meter
- voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken of drie of meer sporen: 350 meter
- In buitenstedelijk gebied:
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 250 meter
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken of drie of meer sporen: 400 meter
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter
Wegen binnen een woonerf of waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt, hebben uiteraard geen zone.
Voor de berekening van de geluidsbelasting van gewone (provinciale en gemeentelijke) wegen moeten brongegevens gebruikt worden die verstrekt zijn door de wegbeheerder. Voor hoofdwegen is het gebruik van gegevens uit geluidsregister verplicht.
Geluidsbelasting en geluidproductieplafonds bij geluidsgevoelige bestemmingen
De geluidsbelasting bij geluidsgevoelige bestemmingen bij alle wegen moet beoordeeld worden op basis van Hoofdstuk 6 ‘ Zones langs wegen” Wet geluidhinder en Hoofdstuk 3 ‘ Wegen’ Besluit geluidhinder.
Op basis van de nieuwe wetgeving treedt verandering op in de breedte van het onderzoeksgebied (zone) van spoorwegen. Voor de hoofdspoorwegen aangewezen op de geluidplafondkaart (met gpp’s; art. 11.17 Wm), is de breedte van de zone bepaald door artikel 1.4a Besluit geluidhinder. De breedte van de zone is afhankelijk van de hoogte van de vastgestelde gpp’s, waarbij voor de aansluiting van de verschillende zonedelen geldt dat het breedste zonedeel over een afstand gelijk aan een derde van de breedte van dat zonedeel nog langs de spoorweg doorloopt en met een loodlijn aansluit op de smallere zone.
De breedte van de zone wordt bepaald als volgt:
- Gpp’s kleiner dan 56 dB – 100 meter;
- Gpp’s gelijk of groter dan 56 dB en kleiner dan 61 dB – 200 meter;
- Gpp’s gelijk of groter dan 61 dB en kleiner dan 66 dB – 300 meter;
- Gpp’s gelijk of groter dan 66 dB en kleiner dan 71 dB – 600 meter;
- Gpp’s gelijk of groter dan 71 dB en kleiner dan 74 dB – 900 meter;
- Gpp’s gelijk of groter dan 74 dB – 1200 meter.
Voor andere spoorwegen gelden, op grond van artikel 106 Wet geluidhinder, zones aangewezen op de zonekaart (op basis van Regeling zonekaart spoorwegen).
Voor beide gevallen is de akoestische beoordeling van geluidsgevoelige bestemmingen bepaald in hoofdstuk 4 Spoorwegen Besluit geluidhinder. Voor de berekeningen van de geluidsbelasting aan de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen moeten voor de spoorwegen met gpp’s verplicht gegevens uit het geluidregister gebruikt worden. Voor de overige wegen moeten gegevens opgevraagd worden bij de spoorbeheerder.
Naast de twee genoemde groepen bestaan ook nog spoorwegen die beoordeeld worden als weg (bv. tram). Dergelijke trajecten zijn niet aangewezen op de geluidplafondkaart of zonekaart. De breedte van de zone is geregeld in artikel 74 Wet geluidhinder en is dus gelijk aan de breedte van de bekende weg-zones. De beoordeling van geluidsbelasting vindt plaats op basis van Hoofdstuk 6 ‘ Zones langs wegen” Wet geluidhinder en Hoofdstuk 3 ‘ Wegen’ Besluit geluidhinder.
De geluidsregels voor woningbouwplannen blijven vrijwel gelijk aan de huidige wet. Het verschil is dus, dat bij het beoordelen van de invloed van Rijksinfra (hoofdwegen en hoofdspoorwegen aangewezen op de geluidplafondkaart) uitgegaan moet worden van volledige benutting van het geluidproductieplafond in plaats van de prognose. De vast te stellen hogere waarden moeten ook hierop gebaseerd zijn. In het geval van het verlenen van een hogere waarde vanwege provinciale of gemeentelijke wegen, wordt nog steeds de huidige systematiek van de Wet geluidhinder (met bijbehorende normen) toegepast.
De gemeente kan daar zonder maatregelen bouwen buiten de geluidszone van de snelweg. Binnen de geluidszone bepaalt het geluidproductieplafond ook de bouwmogelijkheden.
De voorkeursgrenswaarde is 48 dB. De gemeente kan gebruikmaken van de maximale ontheffingsmogelijk tot 53 dB. Voor de spoorwegen geldt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor woningen en geluidsgevoelige terreinen en 53 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 68 dB. De gemeente toetst bouwplannen aan de normen uit de huidige Wet geluidhinder.
Als de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden, kan bebouwd worden na het treffen van geluidreducerende maatregelen, zoals schermen. De kosten voor het scherm komen ten laste van de gemeente en daarmee ten laste van de woningbouw. Dat is ook onder de huidige wet het geval. Nieuw is dat de gemeente een verzoek kan doen de geluidproductieplafonds hierop aan te passen (artikel 11.28 vijfde lid). Het geluidsscherm wordt dan opgenomen in de plafondbasisgegevens van het geluidsregister. De geluidproductieplafonds worden op basis daarvan aangepast (als afschermende maatregelen leiden tot verlaging van het geluidsniveau op vastgestelde referentiepunten). Dit leidt tot een verlaging van het geluidsniveau (de waarde blijft gelijk aan het effect van het geluidsscherm) in de op de kaart aangegeven referentiepunten. Voor de bouw van de woningen is de opname van het scherm in de plafondsystematiek overigens niet noodzakelijk. Het is alleen nodig dat het scherm er staat. Uitvoering van afschermende maatregelen voor de bouw van woningen is in de nieuwe systematiek verplicht.
Overgangsrecht (artikel XI invoeringswet)
Het oude recht is van toepassing als voor de inwerkingtreding:
- het ontwerpbestemmingsplan (plus ontwerp hogere waardenbesluit) ter inzage is gelegd;
- de aanvraag omgevingsvergunning Ruimte (oude projectbesluit) of het verzoek tot het vaststellen hogere waarde is binnengekomen.
Het oude recht kan gebruikt worden als na inwerkingtreding:
- binnen 12 maanden het ontwerp bestemmingsplan (plus hogere waardebesluit) ter inzage is gelegd;
- binnen 3 maanden een aanvraag omgevingsvergunning Ruimte (oude projectbesluit) of een verzoek tot vaststellen van hogere waarde is binnengekomen (was mogelijk tot 1 oktober 2012).