Geluid in de Omgevingswet – verkeersgeluid

Dit onderdeel gaat over de aanpak van infrastructuur. Het realiseren van geluidsgevoelige objecten en aspecten die relevant zijn voor het omgevingsplan in de omgeving van infra worden apart behandeld.

In de Omgevingswet zijn doelen vastgesteld die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, zoals:

  • het bereiken en handhaven van een gezonde fysieke leefomgeving;
  • het beschermen en tegelijkertijd ook benutten;
  • de samenhang en integrale benadering.

In de omgeving is de generieke zorgplicht opgenomen, wat betekent dat iedereen voldoende zorg draagt voor de fysieke leefomgeving. En in het geval van een activiteit met nadelige gevolgen moeten alle redelijke maatregelen getroffen worden of kan er sprake zijn van het achterwege laten van of verbod op een activiteit.

Wegverkeer is één van de aspecten die een enorme invloed op de leefomgeving heeft en als gevolg daarvan ook op de gezondheid. De bedoeling is om geluidsgevoelige objecten te beschermen.

In de huidige situatie zijn de regels met betrekking tot gemeentelijke en provinciale wegen opgenomen in de Wet geluidhinder. Vanaf 2012 geldt voor reiswegen en hoofdspoorwegen de Wet milieubeheer (hoofdstuk XI) op basis waarvan de geluidproductieplafonds (hierna GPP) zijn geïntroduceerd. In principe zijn wegen en spoorwegen gezoneerd. Wegen met een snelheid van maximaal 30 km/uur hebben geen zone en vallen niet onder algemene regels.

De Omgevingswet brengt veel veranderingen met zich mee. Voor het beheersen van de geluidsbelasting zijn onder de Omgevingswet meerdere instrumenten beschikbaar:

  • Wet- en regelgeving (nationale regels);
  • Omgevingsverordening (decentrale regels; provincie, waterschap);
  • Omgevingsplan (decentrale regels; gemeente);
  • Omgevingsvergunning;
  • Projectbesluit (rijk, provincie, waterschap);
  • Omgevingswaarden, monitoring, programma.

 Overzicht relevante wetgeving

Omgevingswet
Omgevingswaarden hebben betrekking op:

  • de staat, kwaliteit, toelaatbare belasting of concentratie van stoffen van de fysieke leefomgeving;
  • aard (resultaat, inspannings-, of andere verplichting);
  • termijn waarbinnen aan de verplichting voldaan moet zijn;
  • vaststelling in het omgevingsplan, verordening, AMvB.

In de Omgevingswet zijn verplichte omgevingswaarden voor geluid aangegeven:

  • GPP’s voor industrieterreinen in omgevingsplan;
  • GPP’s voor provinciale wegen bij besluit (Awb3.4);
  • GPP’s voor rijkswegen en hoofdspoorwegen bij besluit;
  • GPP’s voor in verordening aangewezen lokale spoorwegen en industrieterreinen (= keuze provincie) bij besluit;
  • eerste GPP’s rijkinfra (overgangsrecht).

In hoofdstuk 2 afdeling 2.4 zijn de verplichtingen van overheid te vinden. Taken van het bevoegd gezag zijn via doelen gekoppeld aan gezondheid (2.1):

  • gemeente:
    • beheersing geluid gemeentewegen en niet aangewezen lokale spoorwegen en industrieterreinen;
    • evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
  • waterschap: beheersing van geluid van waterschapwegen;
  • provincie: beheersing van geluid van in verordening aangewezen provinciale wegen, lokale spoorwegen en industrieterreinen;
  • rijk: beheersing van geluid afkomstig van rijkswegen en hoofdspoorwegen.

In hoofdstuk 2.5 zijn instructieregels opgenomen. Er zijn instructieregels die door het Rijk worden opgesteld en van toepassing zijn op verplichtingen/taken van provincies en lagere overheden:

  • besluit tot vaststelling GPP’s;
    • verplichte instructieregels rijk:
    • END;
  • met het oog op het beschermen van de gezondheid: het beheersen geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen en besluiten tot het vaststellen van GPP’s;
  • voorwaarden, bijvoorbeeld: instructie over een GPP besluit naar een provincie mag alleen voor industrieterreinen waarop defensievoorzieningen heeft.

BKL
In Bkl zijn de volgende aspecten opgenomen:

  • beheersing van geluid door verkeer en industrie:
    • Hoofdstuk 3: GPP en normen, Rijksdoelmatigheidscriterium en het besluit geluidswerende maatregelen bestaande gebouwen;
    • Hoofdstuk 5: Omgevingsplan;
  • geluidsregels woningbouw:
    • Hoofdstuk 5: normen buiten, afweging, uitzonderingen boven normen;

Regels met betrekking tot binnenwaarde en geluidswerende maatregelen zijn opgenomen in Bbl.

  • monitoring GPP, BGE, END, gegevensverzameling (Hoofdstuk 10);
  • END actieplan (Afdeling 4.3);
  • beoordelingsregels en voorschriften voor milieubelastende activiteiten (Hoofdstuk 8).

Omgevingsbesluit

  • procedures o.a. GPP-vaststelling;
  • verslaglegging monitoring;
  • bevoegd gezag omgevingsvergunning;
  • END: overleg en gegevensverstrekking.

Omgevingsregeling

  • reken- en meetvoorschriften, ook geluidsaandachtsgebied, begrenzing onderzoeksgebied;
  • omrekening bestaande GPP’s rijksinfra, berekening eerste GPP’s provinciale wegen en IL;
  • dosis-effect relaties;
  • cumulatie en optelling;
  • maatregelkosten Rijksdoelmatigheidscriterium;
  • aanwijzing GPP-infra Rijk;
  • brongegevens.

Systematiek verkeerslawaai onder Omgevingswet

Geluidsbronsoorten

Elke geluidsbronsoort wordt afzonderlijk gereguleerd: rijkswegen, hoofdspoorwegen, provinciale wegen, gemeentewegen, waterschapwegen, lokale spoorwegen. Voor lokale spoorwegvormen zijn er drie mogelijkheden in de systematiek opgenomen. Ze kunnen beschouwd worden als standaard aparte geluidsbronsoort. De provincie kan lokale spoorwegen (buiten vervoerregio’s) aanwijzen, mits die vrij liggend zijn. In een dergelijk geval wordt de provincie het bevoegd gezag voor de lokale spoorwegen. Als laatste optie kan de gemeente een lokale spoorweg beoordelen als onderdeel van een weg. Dat gebeurt ook in de huidige systematiek, bijvoorbeeld voor trams in de stad.

De regels voor beheersing van geluid zijn gericht op het geluid van een bepaalde geluidsbronsoort, bijvoorbeeld het geluid van alle rijkswegen en de verbindingen tussen verschillende rijkswegen of het geluid als gevolg van het verkeer op alle gemeentewegen. Dat is een wijziging ten opzichte van de huidige regels, waar geluid afkomstig van elke weg apart wordt beoordeeld. De nieuwe regel cumulatieve geluidsbelasting van een totale geluidsbron (zoals alle gemeentelijke wegen) vormt een basis voor de bepaling van het geluidsniveau in de omgeving.

Cumulatie tussen verschillende geluidsbronsoorten en met andere geluidsbronnen, zoals bijvoorbeeld luchtvaart, is pas aan de orde als het bevoegd gezag besluit tot een toename van het geluid van één geluidsbronsoort. Ook in geval van het bepalen van de geluidswering van gebouwen moet rekening gehouden worden met de gezamenlijke geluidsbelasting door alle relevante geluidsbronsoorten, soms aangevuld met het geluid van andere geluidsbronnen.

Het geluid op geluidsgevoelige gebouwen wordt per geluidsbronsoort afzonderlijk bepaald. Uitzondering hierop vormen locaties waar de hoofdstroom van het verkeer van de ene geluidsbronsoort in de andere overgaat, zoals bij overgaan van een gemeentelijke weg in een provinciale weg. In een dergelijk geval worden bij het bepalen van de geluidsbelasting de geluidsbronsoorten bij een woning meegenomen.

Geluidszones = aandachtsgebieden

De verplichting om geluidsgevoelige gebouwen te beschermen geldt niet overal. De huidige systematiek is in de Omgevingswet doorgezet. Terwijl nu naar de geluidszones wordt gekeken, gelden voor de Omgevingswet de volgende aandachtsgebieden:

  • gebieden om de geluidsbronsoort waarbinnen geluid hoger kan zijn dan standaardwaarde;
  • vrije veld geluidcontouren hoog boven maaiveld (bij volledige benutting van de GPP of prognose);
  • of evenwijdige lijnen aan infra (op basis van globale vrije veld contour).

De aandachtsgebieden langs Rijksinfra worden opgenomen in het geluidregister.

Terwijl nu vaste afstanden van de bron gelden, is het straks van belang hoe ver de akoestische invloed van een geluidsbron reikt. De aandachtsgebieden zouden ook in veel gevallen groter zijn dan de huidige geluidszones.

De grens van het geluidsaandachtsgebied ligt zodanig dat het geluid van de desbetreffende geluidsbronsoort op geluidsgevoelige gebouwen buiten het geluidsaandachtsgebied lager is dan de standaardwaarde. Bij de berekening van het geluidsaandachtsgebied wordt geen rekening gehouden met afscherming.

Normen

De nieuwe geluidsregels omvatten een normenkader. Dat is een handvat dat gebruikt moet worden voor de beoordeling van het aspect ‘geluid’ bijvoorbeeld in het kader van een omgevingsplan of projectbesluit. Dat normenkader wordt gevormd worden door drie waarden: een voorkeurswaarde, een maximale waarde en een binnenwaarde. Schematisch kan de onderlinge verhouding tussen de verschillende waarden als volgt worden weergegeven:

De voorkeurswaarde (VKW) geldt aan de buitenzijde (op de gevel) van een geluidsgevoelig object. Het is net als nu de ondergrens van het systeem. In principe is er onder deze waarde sprake van een goed leefklimaat en is de situatie gezondheidskundig toereikend.

Omdat in veel gevallen (misschien meeste gevallen) blijven onder de voorkeurswaarde niet mogelijk is, is in het systeem ruimte voor een gemotiveerde afweging tussen de verschillende betrokken belangen (gezondheid, economie, woningbouw en mobiliteit). Hierbij moet altijd gekeken worden of er maatregelen ter beperking van de geluidsbelasting op de gevel mogelijk en doelmatig zijn. Met een onderbouwing kan een hoger geluidsniveau dan de voorkeurswaarde op de gevel van een geluidsgevoelig object aanvaardbaar worden geacht. Maar de afwegingsruimte is niet oneindig; daarvoor geldt de maximale waarde (MW).

Hieronder zijn de geldende waarden te vinden:

De grenswaarde voor het geluid op de gevel van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen is 5 dB lager dan de normen die van toepassing zijn op ontwikkelingen aan de bron. Dat betekent dat door het realiseren van bijvoorbeeld nieuwe woningen, nog steeds voldoende ruimte voor aanpassing van de infrastructuur blijft. Daarbij gelden uiteraard wel voorwaarden over het afwegen van geluidsbeperkende maatregelen en het treffen van geluidswerende maatregelen.

Zoals al eerder aangegeven wordt de geluidsbelasting bepaald per geluidsbronsoort. Er kan sprake zijn van een toename van het geluid van één geluidsbronsoort. Als het bevoegd gezag een dergelijke toename wil toestaan, moet ook de aanvaardbaarheid van de totale geluidsbelastinggeluidsbelasting (van alle relevante geluidsbronnen) gezamenlijk worden beoordeeld. Het gaat dan om het gecumuleerde geluid van alle geluidsbronsoorten met de geluidsbelasting boven de standaardwaarde.

Er zijn nog steeds geen normen voor de gecumuleerde geluidsbelasting. In een ministeriële regeling komen er regels met betrekking tot het optellen van het hinderequivalent. De gecumuleerde geluidsbelasting wordt niet getoetst aan de normen. Informatie over de gecumuleerde geluidsbelasting moet voor de beoordeling, of en in welke mate het verantwoord is de afwegingsruimte boven de standaardwaarde te benutten door het toestaan van de toename van de geluidsbelasting.

Binnenwaarde
Om de bescherming tegen geluid in situaties waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden te garanderen geldt ook de binnenwaarde (BW). Het is de toegestane hoogte van de geluidsbelasting binnen een geluidsgevoelig object.

In Bal zijn ook de grenswaarden in geluidsgevoelige ruimten (binnenwaarde) bepaald. Een binnenwaarde van 41 Lden geldt voor:

  • Geluidsgevoelige gebouwen in het geluidsaandachtsgebied van rijkswegen of hoofdspoorwegen waarvoor de bouwvergunning is afgegeven voor 1 januari 1982, en die liggen langs een weg die in gebruik is genomen voor 1 januari 1982 of langs een spoorweg die in gebruik is genomen voor 1 juli 1987.
  • Geluidsgevoelige gebouwen in het geluidsaandachtsgebied van gemeentewegen, waterschapwegen, provinciale wegen, lokale spoorwegen of industrieterreinen:
    • waarvoor de bouwvergunning is afgegeven voor 1 januari 1982 en die liggen langs een weg die in gebruik is genomen voor 1 januari 1982 of langs een spoorweg liggen die in gebruik is genomen voor 1 juli 1987;
    • waarvoor de bouwvergunning is afgegeven voor 1 januari 1982 waarvoor geluidsanering wordt of is uitgevoerd;
    • die eerder op grond van de Wet geluidhinder vanwege het geluid door wegen of spoorwegen op kosten van het Rijk zijn gesaneerd.
  • Woningen waarvoor, in het kader van sanering industrielawaai onder de Wet geluidhinder, hogere waarden zijn vastgesteld, een ander geluidsgevoelig gebouw waarvoor sanering industrielawaai van toepassing was in de theorievaklokalen van onderwijsgebouwen, ruimten voor patiëntenhuisvesting, en ook recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen.
  • Geluidsgevoelige gebouwen die door wijziging van de gebruiksfunctie geluidsgevoelig zijn geworden en waarvoor op basis van Bal bepaald is dat bepaalde karakteristieke geluidswering van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte niet kleiner is dan het verschil tussen de in het omgevingsplan opgenomen hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevel en 41 dB.

Voor andere geluidsgevoelige gebouwen geldt de grenswaarde van 36 Lden.

Voldoen aan de binnenwaarde is verplicht als wordt besloten om bij wijziging van een bron het geluid op een bestaand geluidsgevoelig gebouw toe te laten nemen boven die standaardwaarde.

Bij overschrijding van de grenswaarde voor het geluidsniveau in geluidsgevoelige ruimten (dus bijvoorbeeld in het geval van een binnenwaarde van 36 dB en een binnenniveau van 37 dB of hoger) moeten geluidswerende maatregelen worden getroffen om te voldoen aan de binnenwaarde verminderd met 3 dB. Dat betekent dat het binnenniveau na het treffen van maatregelen gelijk is met de situatie bij nieuwbouw (33 dB). Voor transformatiewoningen geldt dat bij overschrijding van de grenswaarde voor het geluidsniveau in geluidsgevoelige ruimten van 41 dB, maatregelen worden getroffen om te voldoen aan een waarde van 38 dB.

Maar geluidswerende maatregelen zijn niet altijd nodig. In de toelichting is aangegeven dat dit het geval is als het geluid door de weg, spoorweg of het industrieterrein waarvoor een besluit wordt genomen, niet in betekenende mate bijdraagt aan het gezamenlijke geluid als gevolg van meerdere geluidsbronnen. Er wordt dan aangenomen dat de overschrijding veroorzaakt wordt door een andere geluidsbron. De grens wordt gelegd op 25% (ofwel 6 dB).

In het geval van zwaarwegende bezwaren van bouwkundige aard hoeven niet alle geluidswerende maatregelen te worden getroffen. Hierbij geldt echter een voorwaarde dat altijd mogelijke maatregelen worden getroffen om de geluidswering zoveel mogelijk te verbeteren.

Twee systemen

In de Omgevingswet zijn er twee systemen geïntroduceerd:

  • rijksinfra en provinciale infra:
    • beheersing van geluidhinder via het systeem van geluidproductieplafons (GPP’s);
    • saneren van bestaande hoge geluidsbelastingen;
    • EU-richtlijn n omgevingslawaai.
  • gemeente-infra en waterschapwegen:
    • beheersing van geluid door:
      • verplichtingen bij grote wijzigingen op of aan infra;
      • monitoring van de ontwikkelingen (BGE);
      • saneren van bestaande hoge geluidsbelastingen.

 Geluidproductieplafonds (GPP): rijksinfra en provinciale infra

Het systeem van geluidproductieplafonds (GPP’s) is niet nieuw . Het is in 2012 voor rijkswegen geïntroduceerd. Onder de Omgevingswet wordt het systeem ook van toepassing verklaard voor provinciale wegen.

Het begrip ‘geluidproductie’ is ongewijzigd overgenomen uit de Wet milieubeheer en is gedefinieerd als de geluidsbelasting Lden op een geluidreferentiepunt.

GPP’s
Een GPP kan vergeleken worden met een milieuvergunning. Het zijn maximale geluidsniveaus die door het verkeer – op de referentiepunten na- worden veroorzaakt.

Een belangrijk aspect van het reguleren van geluid met GPP’s is de zogenoemde geluidsruimte. Bij het vaststellen van een GPP moet rekening worden gehouden met de toekomstige geluidproductie van de weg of spoorweg. Dat geldt ook voor eventuele toekomstige ontwikkelingen, zoals de aanleg van een bedrijventerrein of andere grote stedelijke ontwikkelingen die tot meer verkeer leiden. Bij elk besluit dat wordt genomen na het vaststellen van een GPP en dat gevolgen heeft voor de geluidproductie en ook bij autonome ontwikkelingen die effect hebben op de economische groei, moet rekening worden gehouden met de gevolgen voor de geluidsruimte.

GPP’s staan los van de omliggende bebouwing. Dat zijn punten 50 meter van de weg, 100 meter van elkaar en op een hoogte van 4 meter.

Schematische weergave van referentiepunten

GPP’s zijn omgevingswaarden. Op grond van art. Artikel 3.42 Abg geldt voor een GPP een resultaatsverplichting. GPP’s moeten zorgen voor het beheersen van geluid in de omgeving van infrastructuur. GPP’s worden ook geïntroduceerd voor industrieterrein (zie onderdeel Industrie).

Vaststelling
De eerste GPP’s voor rijkswegen zijn van rechtswege vastgesteld. Ook eventuele herberekening van GPP’s is van rechtswege. Onder de Omgevingswet valt het geluid van treinen op emplacementen onder de GPP’s. Spoorwegemplacementen zijn namelijk een integraal onderdeel van de hoofdspoorweginfrastructuur. Dat betekent dat bijvoorbeeld voor emplacementen die nu nog onderdeel zijn van een gezoneerd industrieterrein, het geluid van treinen op dat emplacementen niet hoeft te worden betrokken bij de eerste vaststelling van GPP’s voor dat industrieterrein onder de Omgevingswet.

De Omgevingswet regelt dat het bevoegd gezag de provinciale wegen en lokale spoorwegen aanwijst die gereguleerd worden met GPP’s. Deze aanwijzing van wegen en spoorwegen gebeurt bij de omgevingsverordening. In elk geval moeten de wegen, waarvan gemiddeld per etmaal meer dan 1.000 motorvoertuigen gebruik maken, aangewezen worden als wegen waarvoor GPP’s moeten worden vastgesteld.

De eerste vaststelling van de GPP’s provinciale wegen is een besluit. De GPP’s voor provinciale wegen worden vastgesteld door Provinciale Staten (indien gedelegeerd – door Gedeputeerde Staten). De ligging van de referentiepunten is in instructieregels vastgelegd – de bepaling is gelijk aan de systematiek die van toepassing is op rijkswegen.

De GPP’s worden bepaald op basis van de hoogte van het heersende geluid plus 1,5 dB. Vaststelling vindt plaats op basis van een recent besluit over infra of ruimtelijke ontwikkeling en zonder stil wegdek, mits dat is aangebracht zonder wettelijke plicht. In ieder geval moet Provinciale Staten de gevolgen voor leefomgeving aanvaardbaar achten.

In de Omgevingswet zijn ook bepalingen opgenomen met betrekking tot tijdelijke ontheffing (afwijkend tijdstip waaraan voldaan moet worden aan het GPP) en met betrekking tot foutenherstel.

Bij een groei van de geluidsbelasting moeten maatregelen genomen worden om de geluidsbelasting te verlagen. Overschrijding van GPP’s (met uitzondering van specifieke tijdelijke situaties zoals bij de aanpassing van rijksinfra) is niet toegestaan.

De geluidsregels bevatten echter een mogelijkheid om bij de vaststelling van een GPP te besluiten om een hogere geluidsbelasting toe te staan. Dat kan in de volgende gevallen:

  • als er geen overschrijding van de streefwaarde is;
  • als maatregelen stuiten op overwegende bezwaren (landschappelijk, verkeerskundig, technisch, stedenbouwkundig of financieel) en het geluid lager is dan grenswaarde;
  • boven de grenswaarde alleen met zware motivatie (zwaarwegende bezwaren en ook bijzondere maatregelen afwegen), behalve bij provinciale weg binnen bebouwde kom tot en met 5 dB overschrijding van de grenswaarde.

Bij de afweging die betrekking heeft op rijkswegen en hoofdspoorwegen gelden altijd regels voor de financiële doelmatigheidsafweging.

Bij wijziging van de GPP’s geldt in principe de gewone afwegingsruimte, maar de provincie mag geluidsbelastingen tot 5 dB boven de grenswaarde voor het geluid op de gevel gemotiveerd toestaan bij wijziging van GPP’s. Uiteraard gelden, net als binnen de normale afwegingsruimte, verplichtingen met betrekking tot het naleven van de grenswaarde voor het geluidsniveau in geluidsgevoelige ruimten.

Aanleg van nieuwe (spoor)wegen
Voor de aanleg van een nieuwe weg of spoorweg moeten (in samenhang met of als onderdeel van het projectbesluit dat de aanleg mogelijk maakt) nieuwe GPP’s worden vastgesteld. Op basis van een akoestisch onderzoek wordt de geluidsbelasting op de geluidreferentiepunten aan weerszijden van de nieuwe infrastructuur bepaald. Uitgangspunt van het akoestisch onderzoek is een prognose van het verkeer, waarbij het prognosejaar niet is voorgeschreven in de regels. Bij het bepalen daarvan (door het bevoegd gezag) moet rekening gehouden worden met de verantwoordelijkheid voor de naleving van GPP’s, noodzakelijke maatregelen (hogere kosten bij hoge prognose) en een goede mobiliteit. Een te lage prognose kan leiden tot problemen met naleving op een heel korte termijn. Naar verwachting zou de prognose betrekking hebben op de situatie zoals die optreedt tussen 10-20 jaar na realisatie van de nieuwe infrastructuur.

Bij de aanleg van een nieuwe infrastructuur moet ook de te verwachten geluidsbelasting op gevoelige gebouwen bepaald worden. Bij het uitvoeren van een akoestisch onderzoek worden de volgende aspecten meegenomen:

  • de ligging van de nieuwe infrastructuur;
  • regels over de minimale akoestische kwaliteit van de infraconstructie;
  • alle geluidsgevoelige gebouwen binnen het geluidsaandachtsgebied die een geluidsbelasting boven de standaardwaarde kunnen ondervinden;
  • het geluid afkomstig van de betreffende geluidsbronsoort als geheel (het bestaande netwerk en het nieuwe deel) op deze geluidsgevoelige gebouwen.

Het akoestisch onderzoek moet de volgende onderdelen bevatten:

  • De bepaling van het geluid in de volgende twee situaties:
    • de toekomstige geluidsbelasting: de situatie die optreedt bij realisatie van de genoemde prognose van verkeersintensiteiten bij volledige benutting van de GPP’s van de bestaande delen van de betreffende geluidsbronsoort.
    • de bestaande geluidsbelasting: de situatie zonder de nieuwe infrastructuur en met volledige benutting van de GPP’s zoals die gelden voorafgaand aan de vaststelling van GPP’s in verband met de nieuwe infrastructuur.
  • Een afweging van geluidsbeperkende maatregelen voor alle geluidsgevoelige gebouwen waarvoor de toekomstige geluidsbelasting hoger is dan de standaardwaarde en hoger dan de bestaande geluidsbelasting. De bedoeling is om de geluidsbelasting terug te brengen tot de standaardwaarde of de bestaande geluidsbelasting (afhankelijk van welke hoger is). Net als in huidige systematiek moet ook rekening gehouden worden met de financiële doelmatigheid van geluidsbeperkende maatregelen en overwegende bezwaren van landschappelijke, stedenbouwkundige, verkeerkundige of vervoerskundige aard. Als gevolg daarvan zou in het akoestisch onderzoek een voorstel van geluidsbeperkende maatregelen opgenomen moeten worden.
  • De waarde van de GPP’s op de nieuwe en op de bestaande referentiepunten (als deze wijzigen),bepaald op basis van de brongegevens van de bestaande infrastructuur en uitgebreid met brongegevens van de nieuwe infrastructuur. Uiteraard wordt de ligging van de nieuwe (spoor)weg en het voorgestelde pakket van maatregelen daarbij meegenomen.

Wijziging van GPP’s
De GPP’s zijn gebaseerd op een prognose. In de praktijk kan er sprake zijn van een onvoorziene toename van het verkeer (bijvoorbeeld door wijziging van verkeersstromen of nieuwe stedelijke ontwikkelingen). Als maatregelen niet meer doeltreffend zijn zou een wijziging van de GPP’s nodig zijn. Dat kan ook bij een wijziging of de aanleg van een (spoor)weg. Het bevoegd gezag neemt dan het besluit tot wijziging van het GPP. Bij wijziging of aanleg van infrastructuur is dit besluit in samenhang met een projectbesluit tot fysieke wijziging van de infrastructuur. Qua beoordeling is de wijziging van GPP’s vrijwel gelijk aan de vaststelling van GPP’s. Het akoestisch onderzoek dat in verband hiermee uitgevoerd moet worden bevat:

  • Het geluid op de geluidsgevoelige gebouwen in de volgende twee situaties:
    • de toekomstige geluidsbelasting: de situatie die optreedt bij realisatie van de verkeersprognose en volledige benutting van de GPP’s van de overige delen van de betreffende geluidsbronsoort;
    • de bestaande geluidsbelasting: de situatie met volledige benutting van de GPP’s zoals die gelden voorafgaand aan de wijziging van GPP’s.
  • Een afweging van geluidsbeperkende maatregelen voor alle geluidsgevoelige gebouwen waarvoor de toekomstige geluidsbelasting hoger is dan de standaardwaarde en de bestaande geluidsbelasting.
  • Een pakket geluidsbeperkende maatregelen gericht op het terugbrengen van het geluid tot de standaardwaarde of de bestaande geluidsbelasting (afhankelijk van welke hoger is).
  • De waarde van GPP’s (als deze wijzigen), berekend door de brongegevens behorende bij de bestaande infrastructuur, te vervangen door de gegevens behorende bij de prognose voor de toekomstige situatie (de ligging, de prognose en het voorgestelde pakket geluidsbeperkende maatregelen).

Het aanleggen of wijzigen van rijkswegen en hoofdspoorwegen kan leiden tot wijzigingen in de geluidssituatie van andere geluidsbronsoorten (bijvoorbeeld door verandering van verkeersstromen). Grote wijzigingen kunnen leiden tot problemen met naleving of overschrijdingen van streef- of grenswaarden. Dat zijn zogenaamde indirecte effecten. In artikel 2.2 van de Omgevingswet is aangegeven dat verschillende bestuursorganen rekening houden met elkaars taken en belangen. Dat betekent dat in geval van projecten die gevolgen kunnen hebben voor bevoegdheden van andere bestuursorganen vooraf afstemming nodig is.

Bij wijziging van Rijksinfrastructuur als een projectbesluit is of gekoppeld aan de vaststelling van een omgevingsplan, moet ook rekening worden gehouden met de geluidsregels die van overeenkomstige toepassing zij op het vaststellen van een omgevingsplan. Namelijk; dat als door de aanpassing van een rijksweg de geluidsemissie met meer dan 1,5 dB toeneemt, er sprake is van een ‘wijziging’ van de betreffende gemeentelijke weg en er een maatregelafweging moet plaatsvinden. Er kan dan sprake zijn van noodzaak van maatregelen (als de geluidsbelasting hoger wordt dan de huidige geluidsbelasting) dat een gevolg zou zijn voor de basisgeluidsemissie en er sprake is van overschrijding van de standaardwaarde.

Monitoring
Net als bij de huidige GPP’s geldt onder de Omgevingswet monitoringsplicht geluidproductie.

Deze verplichting is permanent. Voor rijksinfra moet elk jaar een verslag gepubliceerd worden over de naleving van de GPP’s. Eens per vijf jaar moet het verslag aangevuld worden met een beleidsmatige analyse in een actieplan.

In het geval van provinciale infra is een jaarlijkse rapportage niet noodzakelijk. Er geldt een verplichting om eens in de vijf jaar het actieplan op te stellen met een beleidsmatige analyse.

Actieplannen zijn ook een koppeling met de EU-richtlijn omgevingslawaai. Hier is de wetgeving nagenoeg niet veranderd. Er is wel een nieuwe rekenmethode: EU-rekenmethode CNOSSOS. Deze methode geldt alleen voor kartering en niet voor andere aspecten (zoals aanpassing van infra, bouwen van woningen, sanering of monitoring).

Gemeentelijke wegen

Er is al lang gesproken over geluidbeheersing langs gemeentelijke wegen, het handhavingsgat en de gezondheidseffecten. Terwijl de systematiek voor provinciale wegen en rijkswegen al grotendeels bekend is, ondergaat de aanpak van de gemeentelijke wegen een verandering. Voor het geluid van gemeentelijke wegen, waterschapwegen en de overige lokale spoorwegen is een alternatief in het leven geroepen: de ‘basisgeluidsemissie’.

De toekomstige regels gelden voor alle wegen met enkele uitzonderingen: de regels zijn namelijk niet van toepassing op wegen met een verkeersintensiteit van minder dan 1.000 mvt per etmaal, voor onverharde wegen en een erf. Dat betekent ook dat bekende 30 km/uur wegen onder de Omgevingswet geen specifieke status meer hebben (geen uitzondering). De geluidsbelasting langs deze wegen moet beoordeeld worden volgens de algemene regels. De gemeente stelt een basiskaart vast van de geluidsemissie van de gemeentelijke wegen en de lokale spoorwegen in het referentiejaar (inclusief werkruimte van 1,5 dB).

In het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn twee typen instructieregels opgenomen:

  • Instructieregels met een preventieve werking, toegepast bij besluitvorming over grote gebiedsontwikkelingen die tot grote wijzigingen in de geluidssituatie kunnen leiden of aanleg van of grote wijzigingen in de infrastructuur. Deze regels zijn van belang om voldoende kwaliteit van de leefomgeving te garanderen.
  • Instructieregels met een correctieve werking die gericht zijn op een plicht tot monitoring van het geluid. De plicht om te overwegen en het treffen van geluidsbeperkende of geluidswerende maatregelen bij toename van de geluidsbelasting is daaraan gekoppeld. Deze regels zijn nieuw, maar kunnen gecombineerd worden met actieplannen geluid.

De nieuwe regels zorgen ervoor dat initiatieven die een kleine of geen toename van geluid veroorzaken, zonder toepassing van geluidsregels door kunnen gaan.

De beheersing vindt plaats met een vijfjaarlijkse verslaglegging over de resultaten van de monitoring. Bij het bepalen van acties als gevolg van verslaggeving is best veel beleidsvrijheid. Het is aan het bevoegd gezag op welke manier de toename van geluidsbelastingen in de omgeving wordt aangepakt. De instructieregels die hiervoor bedoeld zijn (opgenomen in Aanvullingsbesluit) zijn minder strikt dan de regels voor de naleving van GPP’s. Voor deze lokale (spoor)wegen wordt in de Omgevingswet geen omgevingswaarde geïntroduceerd, maar een alarmeringswaarde.

De basisgeluidsemissie (BGE) is het geluidsniveau in decibel van het verkeer op een weg in een bepaald basisjaar. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet moeten de gemeenten en waterschappen de basisgeluidsemissie vastleggen:

  • Bestaande wegen: voor wegen met intensiteiten boven 4.500 mvt/etm per 1 januari 2023 (Afhankelijk van werkelijke inwerkingtreding van de Omgevingswet) en voor wegen met intensiteit boven 1.000 mvt/etm per 1 januari 20271.
  • Nieuwe wegen: gebaseerd op prognose voor maatgevend jaar.
  • Lokale spoorwegen (trams en metro).

De gegevens die gebruikt zijn voor het bepalen van BGE moeten doorgegeven worden aan het CVGG. De beheerder van een weg moet elke vijf jaar rapporteren en bepalen of er maatregelen nodig zijn om de geluidsemissie terug te dringen. Afweging van maatregelen moet plaatsvinden bij een toename van de geluidsemissie van meer dan 1.5 dB (+40% intensiteit). Om de monitoring goed te kunnen uitvoeren moeten de wijzigingen van infrastructuur door de beheerder bijgehouden worden.

Grootste verschillen tussen huidige en toekomstige systematiek

  • GPP voor provinciale wegen en BGE voor lokale wegen;
  • zelfstandige ‘hogere waarde’-procedure vervalt;
  • meer ruimte voor toename boven grenswaarde;
  • meer fysieke aanpassingen zonder geluidonderzoek;
  • indirecte effecten toetsen op geluid van RO-plannen;
  • meer integrale afweging in het omgevingsplan en het projectbesluit;
  • projectbesluit moet voldoen aan de geluidsregels;
  • 30 km wegen vallen onder geluidsregels;
  • monitoringsverplichtingen;
  • het normenkader met een drietal typen landelijke waarden: een voorkeurswaarde, een maximale waarde en een binnenwaarde.